“De mensen zijn er vriendelijk en het eten is er goed” - 100 jaar De Mick
Interview met Donald Weber over 100 jaar De Mick
In de bossen van Brasschaat bevindt zich het voormalige sanatorium De Mick. Dat werd in de jaren 1920 opgericht door de Belgische Trans-portarbeidersbond BTB, de socialistische vakbond van havenarbeiders en zeelieden. In De Mick kwamen arbeiders met tuberculose terecht, een vreselijke en aanvankelijk ook dodelijke ziekte. Historicus Donald Weber (Amsab-Instituut voor Sociale Geschiedenis) stelde de geschiedenis van De Mick te boek.
Donald Weber: “Een sanatorium was een kliniek speciaal voor tuberculosepatiënten. Tuberculose of tbc werd ook de tering genoemd. Het was één van de grote sociale plagen van de 19de eeuw. Rond 1900 werd een vijfde van de bevolking erdoor getroffen. Er was toen geen behandeling mogelijk. Tbc is een bacteriële ont-stekingsziekte aan de longen. Je gaat er heel hard van hoesten, begint ook bloed op te hoesten, en ging er vaak aan dood. Niet iedereen stierf eraan, maar toch duizenden mensen per jaar. Het sloeg het meest toe bij arme mensen, die zich het minst goede voeding en goede verzorging konden veroorloven.”
Veel Antwerpse dokwerkers kregen te maken met tbc?
Donald Weber: “Ja. Dokwerkers waren toen nog arme mensen: dagarbeiders die zich elke dag moesten aanbieden in de haven in de hoop een schip te mogen lossen. Vuil werk in weer en wind voor heel weinig geld. Velen liepen tuberculose op. Zij leefden in kleine huisjes, met grote gezinnen, in overbevolkte buurten. Ze namen die tbc mee naar huis en besmetten zo hun hele gezin. Tbc was erg besmettelijk.”
Wat gebeurde er toen met die zieke dokwerkers?
Donald Weber: “Omdat ze besmettelijk waren, moesten ze weg uit hun huis. Ze waren echter de kostwinners, dus dat gezin viel zonder inkomen, met hongersnood tot gevolg. Dat waren verschrikkelijke toestanden, begin 20ste eeuw. Er waren toen weinig sanatoria. Meestal werden ze vanuit Antwerpen naar het sanatorium van Borgoumont gestuurd, in de buurt van Luik. Hun vrouwen en kinderen konden zich echter geen treinticketjes permitteren om hen te gaan bezoeken. Die patiënten zaten daar dus letterlijk alleen te sterven. Er kwamen vrij snel een aantal solidariteitsinitiatieven vanuit de dokwerkers zelf. Het vroegste rond 1909: een clubje kameraden die zich Heropbeuring noemden. Zij gingen rond met collectebussen en zongen liederen in cafés om centjes in te zamelen voor de kinderen van de getroffen arbeiders en om kleren te kopen voor de zieken. Maar al bij al was die liefdadigheid een pleister op een houten been.”
In de jaren 1920 richt de BTB dan een eigen sanatorium op in Brasschaat. Waarom net daar?
Donald Weber: “Tbc-patiënten hadden in eerste instantie gezonde lucht nodig. Op dat moment was er nog geen antibiotica, dus ze moesten weg uit de verpeste stadslucht. In Brasschaat, op zo’n 15 kilometer van Antwerpen, vinden ze een groot domein. Dat heette van oudsher De Mick. Een prachtige locatie: heel bosrijk, open, uitgestrekt en groen. Eind 1923 bouwt de BTB daar een paar lighallen, overdekte houten barakken, met zeteltjes. De zieken kunnen de tram nemen en een dagje doorbrengen in de gezonde lucht. Maar dat brengt natuurlijk niet veel zoden aan de dijk. Ze beseffen al snel: dit is niet genoeg, we moeten een stap verder zetten en een kliniek voor tbc-patiënten bouwen. In 1925 beginnen de bouwwerken. Er komt een prachtig gebouw, waar eerst een 30-tal, later een 50-tal patiënten terecht kunnen. Na de Tweede Wereldoorlog worden er dat 150 tot 200.”
Wat was het profiel van de mensen die in de beginjaren in De Mick verbleven?
Donald Weber: “Wanneer in 1927 de deuren opengaan voor de eerste patiënten, waren dat zeker niet alleen mannelijke dokwerkers. Een kwart tot de helft waren dokwerkers, zeelieden en matrozen, maar ook zieken uit alle andere mogelijke beroepsgroepen. Opvallend is dat een kwart van de patiënten ‘behoeftigen’ waren, mensen zonder beroep, de daklozen van vandaag. Zij hadden niet specifiek tbc, maar hadden wel dringend hulp nodig. De socialistische beweging probeerde met De Mick hulp te bieden aan de allerzwaksten waar ze maar konden. Ook vrouwen en kinderen werden opgenomen in De Mick. De patiënten waren dus veel diverser dan de mannelijke dokwerkers die ze voor ogen hadden.”
Viel er iets op inzake leeftijd?
Donald Weber: “In de jaren 1920-1930 waren de meeste tbc-patiënten 30- en 40-jarigen. Relatief jonge mensen dus, nog volop in de kracht van hun leven. Kostwinners die voor hun gezin moeten zorgen, die plotseling geveld worden en verzorging nodig hebben. Mensen met tbc kregen niet de kans om oud te worden: tbc was toen nog een dodelijke ziekte. Je had nog geen antibiotica – die komt er pas na de Tweede Wereldoorlog – dus het komt erop neer vooral veel lucht en liefde aan de patiënten te geven, en hoestsiroopjes natuurlijk om de symptomen te verzachten, in de hoop dat die bacterie vanuit zichzelf zou overwonnen worden.”
Hoelang duurde zo’n verblijf in dat sanatorium?
Donald Weber: “De gemiddelde verblijfsduur in de jaren 1920 bedroeg twee tot vier maanden, wat eigenlijk veel te kort was. Maar dat was de reflex van die arbeiders zelf: die vertrouwden zo’n kliniek niet – vaak nog een plek waar mensen komen sterven. Ze wilden zo snel mogelijk weer naar huis en naar hun gezin om hun gewone leven weer op te nemen. In de loop van de jaren 1930 stijgt de verblijfsduur naar zes maanden. Zieken aanvaarden dat ze eerst moeten genezen vooraleer ze weer naar huis kunnen.”
Welke impact had de ontdekking van antibiotica?
Donald Weber: “Vooral jonge patiënten hebben daar baat bij. Vanaf de jaren 1950 worden voornamelijk ouderen opgenomen. Die zijn zwakker, belanden sneller in een vergevorderd stadium van de ziekte en hebben een langere behandeling van minstens negen maanden nodig. In de jaren 1960-1970 begint De Mick op een ouderlingentehuis te lijken. Bovendien leidt tbc meer en meer tot maatschappelijke stigmatisering. Tbc is al voor een stuk teruggedrongen en heeft de reputatie een arme-mensenziekte te zijn. Wie te laat tbc laat behandelen, had niet genoeg aan een antibioticakuur en moest voor vele maanden naar een sanatorium. De baas wilde die dokwerker nadien niet meer terug, want stel dat die nog besmettelijk is… Dat waren sociale drama’s.”
Hoe zag een dag in De Mick eruit voor de patiënten?
Donald Weber: “Voor de Tweede Wereldoorlog lag je in een slaapzaal van vier tot zes bedden – hopelijk wordt er niet teveel gesnurkt… Rond 9 uur komen ze je wakker maken – zeker niet te vroeg voor die jaren. Dan moet je eerst naar een gemeenschappelijke waszaal om je tanden te poetsen en je met een washandje te wassen aan één van de lavabo’s. Voor die tijd was dat al heel proper, want thuis hadden ze geen lavabo. Dan mag je naar de refter voor een ontbijt en ga je terug naar de ziekenzaal. Dan begint de dag, een dag van gedwongen rust. De slaapzalen hebben aan de zuidkant lange schuifdeuren die worden opengezet, ook in de winter. Gedurende anderhalf uur moet je verplicht in bed blijven om genoeg frisse lucht binnen te krijgen. ’s Middags ga je opnieuw naar de refter om te eten. In de namiddag volgt er opnieuw een rustkuur, maar nu in het solarium op het dak, in een ligstoel met een dekentje om te genieten van de frisse lucht. Al die tijd mag je niet praten, want je hebt een longziekte. Je moet dus verplicht twee uur op dat solarium doorbrengen in ijzige stilte. Dat wordt wel een beetje saai, maar daaraan wordt tegemoet gekomen: je mag tegen een zacht prijsje een borduurwerkje huren of een ander knutselwerkje.”
En dat gebeurde ook effectief: bordurende dokwerkers in De Mick?
Donald Weber: “Dat was de theorie. Die dokwerkers en zeelieden waren natuurlijk niet altijd brave jongetjes die je makkelijk kon betuttelen, dus daar moest soms de strenge hand aan gehouden worden. Ze kropen ook wel eens over het hekken om naar de meisjes van plezier te gaan. Sommige ingrediënten in hun hoestsiroop hadden een prikkelende nevenwerking…”
Weten we iets over hoe die patiënten hun verblijf zelf ervaarden?
Donald Weber: “De Mick had – en heeft nog altijd – een bijzonder positieve reputatie. ‘De mensen zijn er zo vriendelijk,’ hoor je opvallend veel. Het gaat om zeer kwetsbare patiënten, dus als het personeel je met warmte behandelt, maakt dat een groot verschil. De Mick trekt patiënten aan uit heel het Antwerpse, die allemaal bereid zijn om naar Brasschaat te komen, specifiek naar die kliniek, naar dat sanatorium, vandaag naar dat zorgcentrum. Er zijn wachtlijsten, nu nog altijd. Nog een veel gehoord commentaar: het eten is daar goed.”
Wanneer heeft de laatste tbc-patiënt De Mick verlaten?
Donald Weber: “In 1985, maar dat is een formaliteit, want op dat moment was het sanatorium al zwaar afgebouwd. In 1986 stopt de overheid zelfs met afzonderlijke sanatoria te betoelagen en gaat dat op in een algemeen ziekenhuis. Naar schatting 15.000 tbc-patiënten zijn in De Mick behandeld geweest.”
Wat is De Mick vandaag?
Donald Weber: “In de jaren 1960 maakte De Mick de omschakeling van een sanatorium voor tbc-patiënten naar een algemeen ziekenhuis. Vandaag is De Mick een zorgcentrum. Vanuit de roeping om de zwaksten eerst aan bod te laten komen, hebben ze zich gericht naar patiënten die langdurige en zeer intense verzorging nodig hebben, zoals MS-patiënten, comapatiënten of terminale patiënten. Je kunt je niet voorstellen welke inspanningen gedaan worden om hen een menswaardig bestaan te geven. Dat is veel meer dan alleen maar een kliniek, dat is eigenlijk een tweede thuisomgeving. Dat heeft natuurlijk ook zijn weerslag op het personeel, van wie veel meer gevraagd wordt. In De Mick werken blijft een roeping. Zeer bijzonder dat een instelling die ooit vertrokken is vanuit zo’n sociaal geïnspireerd motief, het al die jaren heeft volgehouden en nu nog altijd een toekomst heeft.”
- Marc Spruyt
Lees meer over 100 jaar De Mick op de website www.sanademick.be of in het boek ‘Van Sanatorium tot Zorgcentrum. Geschiedenis van De Mick 1922-2022’, geschreven door Donald Weber. Bestellen kan voor 10 euro via www.amsab.be.
Besluister de podcast Blik Historik over De Mick met Donald Weber en Fons Geeraerts via www.linxplus.be/podcast.