Re-integratie zieke werknemers: gezondheid werknemers móét voorop gesteld worden

­De afgelopen dagen konden we in de pers lezen dat “werkgevers langdurig zieken liever kwijt dan rijk zijn”. Dit is inderdaad de conclusie die men kan trekken wanneer men kijkt naar de cijfers van externe diensten die de re-integratietrajecten en procedures voor definitieve ongeschiktheid uitvoeren, waar zieke werknemers helaas steeds meer mee te maken krijgen.

Even terugblikken: in 2015 gaf minister De Block het startschot voor de re-integratie van zieke werknemers. Wat tot dan toe op vrijwillige basis en geval per geval gebeurde, werd omgevormd tot een structurele procedure waarin alle zieken systematisch werden opgenomen, althans gedeeltelijk. Het resultaat van deze eerste reeks maatregelen was dat trajecten zelden uitmondden in een re-integratie op de werkplek, maar eerder in ontslag wegens medische overmacht. Als er al sprake was van re-integratie, dan was dat vaak onder identieke arbeidsomstandigheden, die vaak voor een deel aan de basis lagen van de ziekte.

Sinds kort, en met het aantreden van de huidige regering, werd besloten om een tweede reeks maatregelen in te voeren met als doel:

  • het aantal re-integratietrajecten te verhogen om te besparen op het budget voor arbeidsongeschiktheid,
  • een groot aantal actieve werknemers te hebben,
  • de partijen (bedrijven, zieken, ziekenfondsen en gewesten) meer te responsabiliseren,
  • en ten slotte ontslag wegens medische redenen moeilijker te maken.

Het is vooral op dit laatste punt dat we nu enigszins kunnen terugblikken. Het idee van de minister van werkgelegenheid Dermagne is om de procedure voor definitieve ongeschiktheid “los te koppelen” van het re-integratietraject. Tot nu toe kon definitieve ongeschiktheid onmiddellijk worden vastgesteld tijdens het re-integratietraject, maar nu is er een periode van 9 maanden nodig voordat het kan worden vastgesteld in een speciale procedure. Door een extra etappe in te voeren, is het de bedoeling om het aantal afdankingen te verminderen en de kansen op re-integratie te vergroten via vroegtijdige initiatieven van de bedrijfsgeneeskunde.

Maar de cijfers van CO-prev (het overkoepelende orgaan voor de externe diensten) zijn een regelrechte afknapper: in de eerste drie kwartalen van 2023 blijkt het aantal afdankingen wegens medische overmacht gelijk te zijn of zelfs hoger dan in de jaren van “Re-integratie 1.0”. Bovendien ligt de werklast voor externe diensten ook aanzienlijk hoger, omdat er nu twee afspraken nodig zijn om hetzelfde resultaat te bereiken. Ironisch genoeg gaat deze dubbele werklast soms ten koste van de preventie-eenheden, d.w.z. de uren die werkgevers verplicht zijn aan externe diensten te betalen om preventie in bedrijven te implementeren.

Helaas bevestigt dit onze vrees die we vanaf het begin hebben geuit. We blijven dus bij ons standpunt en herbevestigen dat de basis voor het re-integratietraject vrijwillig moet zijn voor de werknemer, zonder dwang of sancties. Daarnaast delen we natuurlijk de bezorgdheid dat het aantal langdurig zieken elk jaar toeneemt, maar om hieraan een einde te maken moeten we vooral voorkomen dat mensen ziek worden door hun werk. In feite is de meerderheid van de invaliden ziek als gevolg van het werk. We moeten dus terug naar de bron en nagaan hoe het werk in bedrijven is georganiseerd.

In dit opzicht erkennen we een aantal positieve ontwikkelingen in de recente wetgeving, maar het wordt tijd dat onze politici zich niet langer naïef opstellen (Dermagne zegt verbaasd te zijn over het misbruik van zijn nieuwe procedure) en de ambitie opvatten om de gezondheid van werknemers voorop te stellen bij hun toekomstige beslissingen.