Ongelijkheid in gezondheid en levensverwachting groeit

Hoewel onze gezondheid er gemiddeld fors op vooruit is gegaan, nemen de verschillen in levensverwachting en gezondheid tussen Belgen onderling gevoelig toe. Sociale ongelijkheid blijkt een niet te onderschatten rol daarin te spelen, zo ondervonden onderzoekers van de VUB en de UCL die de handen in elkaar sloegen om dit markante verschil aan het licht te brengen.

De levensverwachting in België is zonder twijfel de voorbije 100 jaar sterk toegenomen. Onder die evidentie gaan echter zeer grote verschillen tussen bevolkingsgroepen schuil, niet in het minst tussen sociaaleconomische klassen of groepen. Dat de sociale verschillen in gezondheid gedurende de laatste decennia alsmaar lijken toe te nemen, dat wist eerder onderzoek al aan te tonen. België is op dat vlak bovendien niet anders dan veel andere landen. Maar nieuw onderzoek toont nu aan dat ook de verschillen in sterftekansen groeien.

Werkenden en werklozen

Onderzoek van de VUB en UCL toont nu aan dat de sociale ongelijkheid in sterfte aanzienlijk is – en dat de kloof tussen de groepen aan de bodem van de sociale ladder en die aan de top gevoelig is toegenomen sinds het begin van de jaren 1990. Voor de periode 2011-2015 ondervonden de onderzoekers in België dat de kloof in de levensverwachting tussen de uiterste groepen op de sociale ladder wel 9 jaar bedraagt voor mannen en 6 jaar voor vrouwen.

In België hebben werkloze mannen een sterfterisico dat wel tweemaal groter is dan dat van werkende mannen. Voor vrouwen worden gelijkaardige verschillen vastgesteld, al is de omvang van de kloof iets kleiner. Werklozen met een hoger opleidingsniveau hebben een wat lagere sterftekans dan werklozen met een laag opleidingsniveau, maar binnen ieder opleidingsniveau zijn de werklozen er steeds slechter af dan de werkenden. De kloof in levensverwachting tussen werklozen en werkenden is juist het grootst binnen de categorie met een hoger onderwijsdiploma: hier gaapt een kloof van 137%.

In België hebben werkloze mannen een sterfterisico dat wel tweemaal groter is dan dat van werkende mannen. Voor vrouwen worden iets kleinere maar soortgelijke verschillen vastgesteld.

Goede en precaire contracten

Tussen werknemers onderling zijn er ook aanzienlijke verschillen op basis van sociale ongelijkheid. Werknemers die een niet-standaard contract hebben (uitzend- en tijdelijke contracten, seizoensarbeid, ...), kennen een hoger sterfterisico voor alle oorzaken van sterfte. De aan kanker-gerelateerde sterfte in het bijzonder. Uit de telling van 2001 blijkt dat mannen en vrouwen met een uitzendcontract een sterfterisico kennen dat 57 en 31 procent hoger is in vergelijking met mannelijke en vrouwelijke werknemers met een permanent contract.

Als op basis van gegevens uit enquêtes wordt gekeken naar de algemene gezondheid van werknemers, dan stellen de onderzoekers vast dat een ‘precaire werksituatie’ door werknemers wordt gekoppeld aan een beduidend groter aantal gezondheidsklachten. De resultaten van het onderzoek tonen aan dat werknemers in precaire jobs eigenlijk niet veel beter scoren op het vlak van algemene gezondheid dan werklozen, en 50% slechter scoren dan werknemers in een stabiele job. 

Koppels met kinderen en eenoudergezinnen

De gekende bevinding dat getrouwde of samenwonenden koppels een hogere levensverwachting hebben dan alleenstaanden, werd in het onderzoek nogmaals bevestigd. Een opvallende vaststelling is echter de aanzienlijk hogere sterfte bij jonge kinderen (0 tot 5 jaar) die opgroeien in eenoudergezinnen, in vergelijking met kinderen die opgroeien bij koppels. Zelfs na statistische controle voor andere relevante sociale verschillen, troffen de onderzoekers een 40% hoger sterfterisico aan bij jonge kinderen die opgroeien in een eenoudergezin.

Een ‘precaire werksituatie’ wordt door werknemers gelinkt aan een groter aantal gezondheidsklachten. Werknemers in precaire jobs scoren nauwelijks beter op het vlak van algemene gezondheid dan werklozen.

Ouderen en gepensioneerden

De grootste vooruitgang in de algemene levensverwachting wordt vandaag geboekt bij de oudste leeftijdsgroepen (65+). Tussen 1950 en 2015 is de levensverwachting bij de geboorte gemiddeld met 20 procent toegenomen, terwijl de levensverwachting op 65 en op 80 jaar respectievelijk met gemiddeld 50 en 60 procent procent toenam. Het is echter ook binnen deze oudere leeftijdsgroepen dat sociale ongelijkheid een grote negatieve impact heeft op de levensverwachting: sociale ongelijkheid in sterfte bij ouderen (onder andere gepensioneerden) doet zich voor bij de meeste doodsoorzaken (bijvoorbeeld meer hartaandoeningen).

Regionale verschillen in ongelijkheid

Ook bij de regionale verschillen zien de onderzoekers een toename. Doorgaans worden mannen en vrouwen in Vlaanderen ouder dan mannen en vrouwen in Wallonië. Bij mannen is het verschil iets meer uitgesproken dan bij vrouwen. Hoewel de onderzoekers vaststellen dat de ongelijkheid in sterfte ook verklaard kan worden door andere verschillen zoals de kwaliteit van de leefomgeving, zijn de verschillen in regionale sociale ongelijkheid wel meer uitgesproken aan de bodem van de sociale ladder vergeleken met de top. De ongelijkheid in levensverwachting bedraagt in het onderzoek 7,4 jaar voor mannen aan de bodem van de sociale ladder, terwijl die 4,5 jaar bedraagt aan de top van de sociale ladder. Voor vrouwen is het verschil beperkt (4,4 tegenover 5 jaar).

Conclusies

De hoofdconclusie van het onderzoek is dat, ondanks de algemene toename in de levensverwachting voor de Belgische bevolking, sociale ongelijkheid in sterfte aanzienlijk is en duidelijk toeneemt. De toenemende onstabiliteit in werkgelegenheid en de huishoudens blijkt een belangrijke verklaring voor (toenemende) sociale ongelijkheid in gezondheid en sterfte. Aangezien minder stabiele loopbanen en niet-klassieke gezinsvormen toenemen, stippen de onderzoekers tot slot aan dat het bestaande sociale beleid tekortschiet om de negatieve gevolgen voor de volksgezondheid aan te pakken.

Aangezien minder stabiele loopbanen en niet-klassieke gezinsvormen toenemen, schiet het bestaande sociale beleid tekort om de negatieve gevolgen van sociale ongelijkheid voor de volksgezondheid aan te pakken.

De Algemene Centrale – ABVV ondersteunt de conclusie dat de sociale beleidsmiddelen momenteel tekortschieten. Overheden mogen de kop niet in het zand steken bij het zien van de gevolgen van een toename in precaire contracten en de specifieke noden van onder andere eenoudergezinnen en gepensioneerden.

Meer informatie kan je vinden in het persbericht van de onderzoeksgroep.