Beste wensen 2026
28 april is de internationale herdenkingsdag van werknemers die op het werk zijn omgekomen of gewond geraakt. Deze dag wordt sinds 1996 herdacht op initiatief van de vakbeweging en heeft tot doel hulde te brengen aan de slachtoffers van arbeidsongevallen en beroepsziekten door wereldwijd mobilisaties en sensibiliseringscampagnes te organiseren.
Dit jaar grijpt onze centrale de kans om een oproep te lanceren: "Gezondheidstoezicht voor alle werknemers!"
De impact van werk op de gezondheid is de afgelopen jaren enorm toegenomen, zoals blijkt uit deze 2 observaties:
In het licht van deze crisis zijn er 2 belangrijke reacties die de situatie waarschijnlijk zullen verergeren:
Volgens Co-prev (de overkoepelende organisatie voor externe diensten) kampt de arbeidsgeneeskunde met een groot tekort, dat waarschijnlijk nog zal toenemen tot minstens 2040.

De Belgische werkdruk op het vlak van arbeidsgeneeskundige dekking was op zich al problematisch vóór dit tekort. Al in 2014 hekelde ETUI het lage aantal arbeidsgeneeskundigen per werknemer

De Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het Werk (=HRPBW) werd door de minister van Werk – Kris Peeters CD&V - in 2018 gevraagd om een advies te formuleren betreffende het ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van de codex over het welzijn op het werk wat het periodiek gezondheidstoezicht betreft.
Na raadpleging van de Externe Diensten voor Preventie en Bescherming op het Werk bleek dat ze er niet in slaagden alle wettelijke verplichtingen met betrekking tot het periodiek gezondheidstoezicht na te komen omwille van een tekort aan preventieadviseurs-arbeidsartsen.
Uit cijfers van Co-Prev voor het jaar 2017 kon worden afgeleid dat ongeveer 1,5 miljoen werknemers aan een jaarlijkse periodieke gezondheidsbeoordeling (medische onderzoeken + gerichte onderzoeken) dienden te worden onderworpen. Ongeveer 82% van deze werknemers werd effectief onderzocht.
De HRPBW was toen van mening dat een hervorming van het gezondheidstoezicht een eerste en noodzakelijke stap was in de verdere modernisering van welzijn op het werk door het optimaal inzetten van preventieadviseurs-arbeidsartsen. De PAAA moet daarnaast ten allen tijde een verhoogde frequentie van het gezondheidstoezicht kunnen bepalen. Deze passage werd expliciet benadrukt door de Hoge Raad voor preventie op het Werk.
Het belang van de mogelijkheid tot spontane consultatie bij een preventieadviseur-arbeidsarts werd daarnaast door de HRPBW onderstreept[1].
Nu we een paar jaar verder zijn, kunnen we al een aantal vaststellingen doen:
Naast deze negatieve evaluatie weten we ook dat er in de komende maanden een belangrijk debat zal worden gehouden over gezondheidstoezicht op het niveau van de Hogere Raad voor Preventie en Bescherming op het Werk, wat waarschijnlijk zal leiden tot een verdere vermindering van de kwaliteit van de dienstverlening met de beperking van steeds minder arbeidsartsen.
Binnen het huidige wettelijke kader hebben sectoren zoals de dienstencheques – waar een grote behoefte aan gezondheidstoezicht is - werkgevers die het recht van hun werknemers op periodieke toezicht niet willen erkennen omdat het te duur is. Dit is des te oneerlijker omdat de aard van het werk in deze sector aanzienlijk meer arbeidsongeschiktheid veroorzaakt.
Deze subjectiviteit en mogelijke interpretatie met betrekking tot diegenen die een gezondheidstoezicht nodig hebben, is echt problematisch. (Dit was ook de vaststelling van de welzijnsinspectie in de sector van de dienstencheques in 2022).
Aan preventie doen en definitieve ongeschiktheden vaststellen:
De uitholling gaat zelfs nog verder, aangezien er sinds kort steeds vaker een beroep wordt gedaan op de arbeidsartsen in het kader van re-integratieprocedures van langdurige zieken.
Aanvankelijk zorgde de versie Deblock van de re-integratie van zieke werknemers ervoor dat langdurig zieke werknemers systematisch geactiveerd werden na een bepaalde periode van arbeidsongeschiktheid, en kende een belangrijke rol toe aan de arbeidsarts. Recente ontwikkelingen in de wetgeving hebben deze aanpak versterkt en steeds meer van dit soort werk aan arbeidsartsen toevertrouwd.
De paradox is opvallend: in de dienstenchequesector bijvoorbeeld worden preventie-eenheden gebruikt om C4's te geven wegens medische overmacht. Preventie-eenheden weerspiegelen het minimumbedrag dat een werkgever moet investeren in de preventie en het welzijn van deze werknemers.
Uiteindelijk hebben we steeds minder arbeidsartsen en hun taken zijn steeds meer gericht op het beoordelen van de geschiktheid van een werknemer voor zijn of haar werkpost in plaats van op collectieve preventie. Door gegevens van Externe Diensten over de afgelopen 6 jaar te vergelijken, kunnen we zeggen dat deze gemiddeld 2X minder werknemers zien in het kader van periodiek gezondheidstoezicht.
Deelname aan het CPBW en werkplaatsbezoeken, die per definitie collectief en preventief van aard zijn, worden steeds minder uitgevoerd door arbeidsartsen, als ze al worden uitgevoerd.
Ons doel is om terug te komen met een sterk en ambitieus standpunt over kwalitatief gezondheidstoezicht voor iedereen!
We verdedigen het standpunt dat er geen werknemers meer zijn die beschermd zijn tegen beroepsrisico's. De wetgeving in andere Europese landen gaat vaak in die richting en België is een van de weinige landen die geen gezondheidstoezicht voorziet voor al zijn werknemers. Bovendien zijn we van mening dat het onderscheid tussen risicovolle en niet-risicovolle beroepen in de Codex over het Welzijn op het werk achterhaald is.
Gezondheidstoezicht moet een essentiële pijler zijn van het welzijnsbeleid op het werk. Het gezondheidstoezicht en de risicoanalyse vormen de twee essentiële componenten van preventie op het werk, en daarom willen we toegang tot gezondheidstoezicht voor iedereen en waakzaamheid op de kwaliteit van het gezondheidstoezicht. Dit is in overeenstemming met onze laatste standpunten inzake deze thematiek op sectorniveau:
Ook belangrijk zijn de verschillende interventies door bedrijfsartsen die niet direct gericht zijn op preventieve en collectieve maatregelen. Die moeten uit het kader van forfaitaire voorzieningen of "preventie-eenheden" gehaald worden en apart gefactureerd worden door externe diensten.
We willen druk zetten op het politieke debat dat zal beginnen door een standpunt in te nemen ten voordele van de versterking van het gezondheidstoezicht, terwijl het risico bestaat dat dit recht nog verder zal worden ondermijnd. We moeten erkennen dat het gezondheidstoezicht zich steeds verder verwijdert van het doel van preventie, zoals oorspronkelijk bedoeld in de Codex voor welzijn op het werk. Volgens de codex is gezondheidstoezicht geen oppervlakkig overleg met de werknemer, maar moet het de CPBW stof tot nadenken geven en leiden tot passende preventieve maatregelen.
Dus in tegenstelling tot de voorstellen die op tafel liggen, willen we gezondheidstoezicht voor iedereen dat ook van hoge kwaliteit is. We verdedigen onze historische positie in de strijd voor de gezondheid van werknemers.
Laten we niet vergeten dat het gezondheidstoezicht van bijzonder belang is voor onze centrale, en wel om minstens twee redenen:
Om dit standpunt te verdedigen, willen we de kwestie onder de aandacht brengen via een communicatiecampagne rond 28 april (persbericht, bewustmakingsvideo's op de netwerken en publicatie van het rapport).
Naast opleiding, plannen we een aanpak in de vorm van hulpmiddelen om CPBW-afgevaardigden te helpen zich het hulpmiddel voor medisch toezicht eigen te maken, voornamelijk voor nieuw gekozen afgevaardigden.